Beschuldiging nalatigheid is geen smaad
Een burgemeester die een brandpreventieambtenaar ervan beschuldigd nalatig te zijn geweest, maakt zich nog niet direct schuldig aan smaad. Het lijkt er wel op dat dit echt een grensgeval is.
Het gaat in deze zaak om een beklag ex artikel 12 Sv. tegen het uitblijven van een vervolging. De strafzaak was voorwaardelijk geseponeerd (Gerechtshof Amsterdam, 3 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6153).
Smaad; beschuldiging nalatigheid door burgemeester
In de nasleep van de tragische Nieuwjaarsbrand in Volendam in 2001 is door de burgemeester van Edam-Volendam de indruk gegeven dat de toenmalige brandpreventieambtenaar nalatig zou zijn geweest. Naar aanleiding hiervan is de Stichting rehabilitatie brandpreventieambtenaar [naam ambtenaar] (verder te noemen: de Stichting) opgericht, die ter rehabilitatie van [ambtenaar] onder meer artikelen in lokale weekbladen publiceerde en brieven aan de gemeentelijke instanties verstuurde. Uiteindelijk is [ambtenaar] uit dienst van de gemeente Edam-Volendam getreden in 2009, onder andere wegens een verschil van inzicht tussen werkgever en werknemer omtrent [ambtenaars] functioneren.Klager is – of was – bestuurslid van de Stichting. Het voorwaardelijk sepot waartegen klager zich thans verzet ziet op door het openbaar ministerie uit citaten uit stukken van [klager] persoonlijk dan wel van de Stichting.
Toetsingskader vrijheid van meningsuiting
Bij de vraag waar de grens van de in artikel 10 van het EVRM gegarandeerde vrijheid van meningsuiting ligt, dient het toetsingskader gevonden te worden in het Nederlandse recht (waaronder de door de gemachtigde in raadkamer aangehaalde rechterlijke uitspraken), waarbij de uitleg van de relevante bepalingen mede gezien moet worden in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM).
Blijkens vaste rechtspraak van het EHRM moet er in een democratie in beginsel ook ruimte zijn voor uitlatingen die kwetsen, choqueren of verontrusten; in een democratie mag uit het kwetsende karakter van bepaalde uitlatingen niet te snel een rechtvaardiging voor een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting worden afgeleid. Dit geldt – eveneens naar vaste rechtspraak van het EHRM – te meer indien de uitingen politici of bestuurders betreffen.
Bezien in het licht van deze rechtspraak, en uitsluitend oordelend over de door het openbaar ministerie in diens schriftelijke beslissing tot voorwaardelijk sepot geselecteerde uitingen en de context waarin deze uitlatingen zijn gedaan – zoals door de raadsman ter zitting uiteengezet – acht het hof het niet uitgesloten dat een strafrechter, oordelend over deze uitingen, tot vrijspraak dan wel ontslag van rechtsvervolging zou komen.
< Terug naar Strafrecht