Valse beschuldiging pedofiel

In een uitspraak van het gerecht in eerste aanleg van Aruba, van 14 november 2012, ECLI:NL:OGEAA:2012:BY4616 ging het om de beschuldiging van een politicus van een ander dat die een pedofiel zou zijn. In een radiouitzending heeft de minister een ander voor pedofiel uitgemaakt. Gezegd zou zijn:

“dat mijnheer [eiser] blijft insinueren dat er corruptie is en ik zeg dat mijn antwoord op dit is: “het is dezelfde waarheid als de insinuaties dat mijnheer [eiser] pedofiel is …. Er zijn aanhoudende geruchten dat dat het geval is. Dat er gevallen zijn van pedofilie, persisterende geruchten die constant sterker worden. En wat ik in mijn artikel heb gezet is: zeg me met wie je omgaat en ik zeg je wie je bent. En we weten allemaal dat er personen rond mijnheer [eiser] zijn die veroordeeld zijn of er mee weggekomen zijn terzake pedofilie…. ik kan hem ook betichten dat hij met mensen omgaat die zich aan pedofilie schuldig hebben gemaakt en geruchten zijn aanhoudend dat er zijn zoals hij zelf heeft aangehaald, dat de korps bestaat waar hij is geweest…. Maar het feit is dat hij een pathologische leugenaar is.”</i>”

Opzet

De minister, die als verdachte werd vervolgd terzake smaad, voerde als verweer dat hij niet de opzet had om de ander in zijn eer en goede naam aan te tasten, maar dat verweer wordt door de rechter verworpen:

“Volgens verdachte wilde hij – kort gezegd – met zijn uitlatingen de Arubaanse samenleving waarschuwen voor mensen als [eiser], omdat er volgens verdachte binnen die samenleving aanhoudende en hardnekkige geruchten rond gingen dat [eiser] betrokken zou zijn of zich schuldig zou hebben gemaakt aan pedofilie. Dit verweer van verdachte wordt verworpen reeds omdat verdachte ten overstaan van de politie verder nog heeft verklaard dat hij zijn door hem genoemde waarschuwingen heeft geuit voor het geval bedoelde geruchten op waarheid zouden berusten. Verdachte “waarschuwt” aldus onder (verdere) verdachtmaking van [eiser] van pedofilie, oftewel het plegen van ontucht met minderjarigen, waarvan hij kennelijk niet of niet zeker weet dat [eiser] zich daaraan ooit schuldig heeft gemaakt. Ook ter zitting heeft verdachte – onder gebruikmaking van zijn zwijgrecht, terwijl het juist (wat door de officier van justitie vooropgesteld nog is benadrukt) op zijn weg had gelegen om te dezen duidelijkheid te verschaffen – niet willen of kunnen verklaren uit welke feiten of omstandigheden kan worden opgemaakt dat [eiser] zich ooit schuldig heeft gemaakt aan pedofilie. Dergelijke feiten of omstandigheden zijn ook niet gebleken.

Onder de hiervoor geschetste omstandigheden valt er naar het oordeel van het Gerecht niets te waarschuwen in de door verdachte aangegeven zin. Verdachte heeft – en in het midden kan blijven of hij al dan niet de bron daarvan is – ongefundeerde bijzonder kwalijk te achten geruchten de persoon van [eiser] betreffende in elk geval in stand gehouden en verder verspreid. Daar komt nog bij dat verdachte [eiser] onmiskenbaar en direct – dus niet in de “geruchtenvorm” – heeft neergezet als pedofiel met de woorden: <i>“(…) zeg me met wie je omgaat en ik zeg je wie je bent. En we weten allemaal dat er personen rond mijnheer [eiser] zijn die veroordeeld zijn of er mee weggekomen zijn terzake pedofilie”. </i>

Eén en ander brengt mee dat het niet aannemelijk is dat verdachte geen opzet had om de eer en goede naam van [eiser] aan te randen met de bewezen verklaarde uitlatingen. Hierbij wordt nog overwogen dat verdachte de bewezen verklaarde uitlatingen heeft gedaan tijdens een door of namens een radiostation afgenomen interview. Daaruit blijkt dat verdachte het kennelijke doel had ruchtbaarheid te geven aan die uitlatingen.”

Geen rechtvaardigingsgrond

Het bewezen verklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die deze strafbaarheid opheffen of uitsluiten. Klaarblijkelijk handelen van verdachte in het algemeen belang of ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen of andermans belangen in de zin van het derde lid van artikel 273 van het Wetboek van Strafrecht is niet aannemelijk geworden.(..) In het licht van die overwegingen heeft nog te gelden dat verdachte – voor zover hij dat heeft betoogd – niet te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het algemeen Arubaanse belang de bewezen verklaarde uitlatingen eiste.

Wat betreft het beroep van verdachte op zijn grond- en verdragsrechtelijk recht op vrijheid van meningsuiting, tegen de achtergrond van de in de rechtspraak aangenomen maatstaf dat de grenzen van die vrijheid ruimer moeten worden getrokken in een situatie waarin iemand zich verdedigt tegen een strafrechtelijke aangifte en in een situatie van een publiek debat tussen politici, wordt het volgende overwogen. Niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een publiek debat tussen politici over pedofilie, temeer omdat verdachte zelf heeft verklaard in zijn laatste woord dat hij een dergelijk debat met [eiser] wilde uitlokken met de bewezen verklaarde uitlatingen. Verdachte, als door de wol geverfde politicus, miskent daarmee dat een onderwerp als pedofilie op andere dan zijn wijze dient te worden aangebracht op de politieke agenda, bijvoorbeeld door een neutraal te achten verwijzing naar toenemende cijfers betreffende veroordelingen van personen voor het plegen van ontucht met minderjarigen. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake was van een zekere verdediging van verdachte tegen de strafrechtelijke klachten van [eiser]. Een dergelijke verdediging valt ook niet te rijmen met het feit dat bedoelde uitlatingen ongefundeerd waren en zijn.

Slotsom te dezen luidt dat verdachte zijn grond- en verdragsrechtelijk recht op vrijheid van meningsuiting met zijn ongefundeerde beschuldiging van [eiser] van pedofilie en instandhouding en verdere verspreiding van ongefundeerde geruchten daarover dermate grovelijk heeft overschreden dat verdachte zonder meer binnen de reikwijdte is gekomen van de hiervoor onder 6.2 vermelde strafbepaling uit het Wetboek van Strafrecht. Die bepaling beoogt de aanspraak van een ieder – dus ook [eiser] – op zijn eer en goede naam te beschermen, en geldt als wettelijke bepaling die voorziet in een dringende maatschappelijke behoefte (in de zin van artikel 10 EVRM) om de vrijheid van meningsuiting van verdachte ten aanzien van uitlatingen als de onderhavige van overheidswege te beperken. Hierbij wordt nog overwogen dat het Gerecht niet tot een ander oordeel zou komen indien wèl sprake was van het door verdachte bedoelde publieke debat of de door verdachte bedoelde verdediging. Ook in die gevallen is naar het oordeel van het Gerecht binnen de Arubaanse (politieke) cultuur geen ruimte voor dergelijke ongefundeerde uitlatingen van de ene jegens de andere politicus en evenmin is binnen de Arubaanse cultuur ruimte om ter verdediging tegen strafrechtelijke klachten als die van [eiser] door te blijven gaan met zulke uitlatingen.

< Terug naar Beschuldiging
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden