Geen smaad of laster bij cartoon

In de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 14 juli 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2624 werd een cartoon waarop de advocaat mr. Th. Hiddema stond afgebeeld in de context ‘louche’  niet als smaad of laster aangemerkt. Het hof oordeelt dat het hier gaat om een satirische uiting en dat de lezers van het blad zich dit hebben gerealiseerd en deze uiting met een korreltje zout hebben genomen. Het opschrift (‘Aangifte tegen louche advocaat om boek’) dient nvolgens het hof niet (grammaticaal) te worden gelezen als een zuiver feitelijke bewering. Het is een schets (in trefwoorden) in de vermelde context van de cartoon, waarbij de tekenaar een spottend waardeoordeel geeft over Hiddema als bekende advocaat. Nu de cartoon kort na het verschijnen van het boek en de daarmee verband houdende artikelen in de media is gepubliceerd, is deze context naar het oordeel van het hof voldoende kenbaar geweest voor de lezers van De Ster. Het hof is voorts van oordeel dat het opschrift gelezen dient te worden als inleiding op de strekking (“clou”) van de cartoon, uitgedrukt in de tekening in combinatie met de tekstballon. Deze strekking houdt in dat – naar de mening van de tekenaar mr. Hiddema er als advocaat kennelijk geen moeite mee heeft dat er aangifte tegen hem is gedaan, zolang het publiek maar niet denkt dat hij homo is.

Cartoon

n de editie van 3 oktober 2014 is onderstaande cartoon gepubliceerd, van de hand van [appellant]. De cartoon is gewijd aan [geïntimeerde] (advocaat) en bestaat uit een karikaturaal getekende afbeelding van [geïntimeerde], met daarboven (als onderdeel van de cartoon) het volgende opschrift: ‘Aangifte tegen louche advocaat om boek’ (hierna: het opschrift). Door middel van een tekst geplaatst in een tekstballon laat [appellant] [geïntimeerde] het volgende zeggen: ‘maar ik ben géén homo’.

De volgende cartoon werd geplaatst in het huis aan huis blad:

Hof: geen smaad of laster

Beoordeeld dient te worden of dit een onrechtmatige uiting is van de kant van [appellant].
In dat verband wordt hier al overwogen, dat tussen partijen niet in geschil is dat het woord ‘louche’ een negatieve betekenis heeft. Voor het overige komt de betekenis van dit woord aan de orde in 3.13.2.
3.8.1.
Het hof stelt voorop dat het hier gaat om de botsing van twee fundamentele rechten, namelijk aan de zijde van [appellant] zijn recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van [geïntimeerde] zijn recht op bescherming van zijn eer en goede naam (onder meer HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230). Het antwoord op de vraag welk van beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval (zie verder 3.12. tot en met 3.14.) en met inachtneming van de proportionaliteitstoets en de noodzakelijkheidstoets (artikelen 8 lid 2 en 10 lid 2 EVRM).
3.8.2.
Daarbij is van belang dat de onderhavige uiting een cartoon is en dus een satirische uiting. Satire is een artistieke uitdrukkingsvorm en een vorm van maatschappelijk commentaar, die door overdrijving en uitvergroting beoogt te provoceren en te stoken. Elke inmenging in de vrijheid van de kunstenaar of ieder ander (in dit geval: de vrijheid van de cartoonist) om zich op deze manier te uiten, dient met bijzondere zorgvuldigheid te worden bezien (EHRM 25 januari 2007, nr. 68354/01 en 14 maart 2013, nr. 26118/10).
Voorts dient onderscheid te worden gemaakt tussen feitelijke beweringen en waardeoordelen. Bij feitelijke beweringen kan worden verlangd dat degene die verantwoordelijk is voor die bewering de juistheid of tenminste het bestaan van voldoende aanknopingspunten voor de aannemelijkheid ervan kan aantonen. Een bewijs van de juistheid van waardeoordelen kan niet worden gevraagd. Bij het uiten van waardeoordelen komt aan journalisten een ruime mate van vrijheid toe. Deze vrijheid is overigens niet onbegrensd. Zo dienen de gebruikte bewoordingen niet onnodig grievend te zijn.
3.9.
[geïntimeerde] voert ter onderbouwing van zijn vordering het volgende aan. De term louche is beledigend voor degene tot wie deze uitdrukking is gericht. Voor de kwalificatie louche bestaat in dit geval geen enkele rechtvaardiging en deze kwalificatie wordt in deze zaak op geen enkele wijze door de feiten gestaafd. Ook stelt hij (onder meer pleitnota in hoger beroep nr. 2.5.) dat [appellant] met het gebruik van de aanduiding ‘louche advocaat’ geen misstand in de samenleving aan de kaak heeft gesteld, terwijl dit wel vereist is indien [appellant] zich op deze manier in het openbaar kritisch uitlaat. [geïntimeerde] stelt voorts (met verwijzing naar het boek en de aangifte door [privé detective]) dat het enkele feit dat tegen hem aangifte is gedaan, nog niet betekent dat hij schuldig is. Hij heeft verder ook niets meer gehoord over de aangifte. [geïntimeerde] stelt zich aldus op het standpunt dat genoemde kwalificatie ten opzichte van hem onrechtmatig is.
3.10.
[appellant] stelt dat de berichtgeving rondom de biografie over [geïntimeerde] in onder meer De Telegraaf aanleiding is geweest voor de cartoon. Hij stelt op deze wijze de spot met [geïntimeerde] te hebben gedreven door hem als louche advocaat te omschrijven. Volgens [appellant] houdt zijn opdracht voor De Ster in dat hij voor de opiniepagina cartoons maakt over zaken die in [plaats] spelen en over bekende personen uit [plaats]. Het hoeft daarbij niet om misstanden te gaan. Daarnaast voert hij aan dat hij met de cartoon uitdrukking heeft gegeven aan het fenomeen van de glamouradvocaat, die het eigen imago belangrijker vindt dan de (voor de advocatuur negatieve) gevolgen van het veelvuldig verschijnen in de media. Ook verwijst [appellant] naar de eigen uitlatingen van [geïntimeerde] in de media.
3.11.
Het hof overweegt dat de in deze zaak te wegen omstandigheden (3.12. en 3.13.) dienen te worden beschouwd tegen de achtergrond van de hierboven in 3.1. onder c) en d) genoemde feiten en de volgende, eveneens tussen partijen vaststaande feiten. In de media is ruim aandacht besteed aan het verschijnen van de biografie over [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft hierover ook diverse interviews gegeven. Op [webadres 2] van 23 september 2014 is een artikel verschenen (prod. 2 bij pleitnota van [appellant] in eerste aanleg) met als kop: “BOEK Dandy en dwarsligger [geïntimeerde] is geen homo”. Hierin zijn citaten uit het boek opgenomen, waarin [geïntimeerde] toelicht dat hij geen homo is. In het in 3.1. onder d) genoemde artikel in De Telegraaf is ook een citaat opgenomen van [geïntimeerde], waarin [geïntimeerde] opmerkt dat als [privé detective] meent aangifte te moeten doen, hij dat dan moet doen maar dat [geïntimeerde] het volstrekt irrelevant vindt wat [privé detective] vindt. Het artikel bevat verder een citaat van [privé detective] waarin hij op zijn beurt [geïntimeerde] beschuldigt van omkoping.
3.12.
Gelet op de stellingen van partijen en onder verwijzing naar 3.8.1. en 3.8.2., acht het hof met name de volgende omstandigheden relevant:

de aard, context en strekking van de cartoon (3.13.1.)

de vraag of de aanduiding ‘louche advocaat’ een feitelijke bewering is of een waardeoordeel (3.13.1.)

de ernst van de gebruikte bewoordingen (3.13.2.)

de verhouding van de cartoon tot het beschikbare feitenmateriaal (3.13.3.)

de vraag of [geïntimeerde] een publiek figuur is en/of op welk terrein en op welke wijze hij zelf de publiciteit zoekt (3.13.4.)

de ernst van de te verwachten gevolgen van de publicatie (3.13.5.)

het herhaalde karakter (3.13.6.).
3.13.1.
Zoals al vermeld is de cartoon een satirische uiting van [appellant]. Aangenomen kan worden, dat de lezers van De Ster zich dit hebben gerealiseerd en deze uiting met een korreltje zout hebben genomen. Het opschrift (‘Aangifte tegen louche advocaat om boek’) dient naar het voorlopige oordeel van het hof niet (grammaticaal) te worden gelezen als een zuiver feitelijke bewering. Het is een schets (in trefwoorden) van de in 3.1. onder c) en d) en in 3.11. vermelde context van de cartoon, waarbij [appellant] een spottend waardeoordeel geeft over [geïntimeerde] als bekende advocaat uit [vestigingsplaats]. Nu de cartoon kort na het verschijnen van het boek en de daarmee verband houdende artikelen in de media is gepubliceerd, is deze context naar het oordeel van het hof voldoende kenbaar geweest voor de lezers van De Ster.
Het hof is voorts van oordeel dat het opschrift gelezen dient te worden als inleiding op de strekking (“clou”) van de cartoon, uitgedrukt in de tekening in combinatie met de tekstballon. Deze strekking houdt in dat – naar de mening van [appellant] – [geïntimeerde] er als advocaat kennelijk geen moeite mee heeft dat er aangifte tegen hem is gedaan, zolang het publiek maar niet denkt dat hij homo is. Naar het oordeel van het hof is, gelet op het bovenstaande, voldoende kenbaar geweest voor de lezers van De Ster: (i) dat het hier uitsluitend gaat om de mening van [appellant] en (ii) dat die mening de genoemde strekking heeft.
Voor zover [appellant] heeft bedoeld hiermee een misstand aan de kaak te stellen (de door hem beschreven ‘glamouradvocaat’), acht het hof dit minder duidelijk kenbaar. Echter, de vraag of er al dan niet een misstand aan de kaak wordt gesteld dient in een zaak als deze wel in de afweging te worden betrokken maar is géén zelfstandig vereiste zoals door [geïntimeerde] gesteld (3.9.).
3.13.2
Tussen partijen staat vast dat de betekenis van het woord louche is: ‘onguur, verdacht’. Louche heeft dus weliswaar een negatieve betekenis maar het is bijvoorbeeld geen strafrechtelijk begrip. In het licht van de overwegingen in 3.13.1. (aard, context en strekking van de cartoon) en verderop in 3.13.4 ([geïntimeerde] als publieke persoon), gaat het hier naar het oordeel van het hof niet om een onnodig grievende aanduiding.
3.13.3.
Ten aanzien van de omstandigheid van het beschikbare feitenmateriaal overweegt het hof als volgt. Zoals al vermeld, betreft de aanduiding ‘louche advocaat’ het spottende waardeoordeel van [appellant]. Tegen de hierboven geschetste achtergrond van de over en weer door [geïntimeerde] en [privé detective] gedane uitlatingen en beschuldigingen, is er naar het oordeel van het hof in redelijkheid een voldoende verband tussen dit spottende waardeoordeel van [appellant] en het beschikbare feitenmateriaal.
Voor alle duidelijkheid overweegt het hof, dat dit niet betekent dat het hof van oordeel is dat [geïntimeerde] een louche advocaat is.
3.13.4.
[geïntimeerde] dient zich meer te laten welgevallen dan de gemiddelde persoon, aangezien hij een persoon is die ook zelf de publiciteit zoekt en wel in die mate dat hij inmiddels als publiek persoon aangemerkt kan worden. Daarbij schuwt hij ferme bewoordingen niet.
Zo heeft hij publiekelijk grenzen overschreden en is hij civielrechtelijk veroordeeld toen hij een derde (c.q. voormalig cliënt) heeft aangeduid als ‘addergebroed’.
Ook heeft hij zich na publicatie van de cartoon in weinig subtiele bewoordingen uitgelaten over [appellant]. In een publicatie op de website van L1 (prod. 12 bij pleitnota van [appellant] in eerste aanleg) is vermeld dat [geïntimeerde] [appellant] heeft aangeduid als ‘prutser, een rat die tekeningen maakt voor dat gedrukt vodje voor simpele types’.
[geïntimeerde] heeft daarnaast publiekelijk aan ‘mensen die een beetje leuk wonen’ geadviseerd een pistool te kopen, om zich te wapenen tegen overvallers (prod. 5 en 9 bij pleitnota van [appellant] in eerste aanleg).
3.13.5.
[geïntimeerde] heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat de aanduiding louche advocaat ernstige gevolgen heeft voor zijn beroepsuitoefening. Hij heeft dit onvoldoende onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft hij weliswaar nog aangevoerd dat hij over genoemde aanduiding vragen krijgt van mensen maar eventuele verdere gevolgen heeft hij niet toegelicht.
3.13.6.
Tussen partijen is niet in geschil, dat [appellant] [geïntimeerde] ook al in 2012 in cartoons heeft aangeduid als ‘louche’. De eventuele onrechtmatigheid van die eerdere uitingen ligt in dit geding niet ter beoordeling voor en bovendien heeft [geïntimeerde] hierover ook onvoldoende aangevoerd. Vaststaat wel dat het in 2012 ging om een andere, op dat moment actuele context. De onderhavige uiting uit oktober 2014 heeft betrekking op de actualiteit van het verschijnen van het boek over [geïntimeerde] en de publiciteit daaromheen. In zoverre is er dan ook geen sprake van ‘hetzelfde grapje’, zoals door [geïntimeerde] in hoger beroep bepleit. Gelet hierop acht het hof het herhaalde karakter van de uiting niet een omstandigheid die enig relevant gewicht in de schaal legt ten nadele van [appellant].

< Terug naar Cartoon
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden