Beschuldigingen bank van fraude is smaad
Beschuldigingen van RBS Bank van fraude levert smaad op nu deze beschuldiging niet op voldoende feitelijke grondslag berust en onnodig denigrerend is (Rb Groningen, 26 september 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BX8427).
Beoordelingscriterium
Bij de beoordeling van onderhavige vordering dient het belang van RBS om niet op onrechtmatige wijze door uitingen in de media te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen te worden afgewogen tegen de belangen van [gedaagde] bij vrijheid van meningsuiting en het belang van internet, waaronder Twitter, bij persvrijheid. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat deze vrijheden meebrengen dat negatieve publiciteit en uitlatingen ten nadele van RBS niet reeds daardoor zonder meer onrechtmatig zijn. Wel geldt dat deze op voldoende feitelijke grondslag dienen te berusten en niet onnodig denigrerend mogen zijn.
Rechter: beschuldiging van fraude is smaad
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] via internet, waaronder via Twitter, ernstige verdachtmakingen over RBS heeft geuit. Het betreft verdachtmakingen van fraude door een bankinstelling die sterk afhankelijk is van een goede reputatie. Dat geldt in het bijzonder ten aanzien van haar reputatie met betrekking tot haar integriteit. De te verwachten gevolgen kunnen daarom eveneens ernstig zijn. Als de veronderstelde misstand ernstig is, is het algemeen belang daarbij sterk betrokken. De juistheid van de beschuldigingen speelt in dat kader een belangrijke rol. Daarbij is niet vereist dat de geuite beschuldigingen boven redelijke twijfel vaststaan. Deze moeten echter wel voldoende steun vinden in het ten tijde van de publicatie beschikbare feitenmateriaal. Als dit feitenmateriaal de beschuldiging sterker steunt, dan is de openbaarmaking ook eerder rechtmatig. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband het volgende. [gedaagde] heeft desgevraagd ter zitting betoogd dat hij de misstanden bij RBS aan de kaak wil stellen. Enig bewijs dat deze stelling onderbouwt ontbreekt echter volledig. [gedaagde] heeft zijn verdachtmakingen niet nader gestaafd met schriftelijke stukken noch deze beschuldigingen enigszins verder kunnen concretiseren. Bovendien heeft [gedaagde] ter zitting zelf toegegeven dat hij geen miljardenclaim heeft op RBS. Gelet op deze verklaringen van [gedaagde] is de juistheid van zijn beschuldigingen voorshands geenszins aannemelijk geworden. Daar komt bij dat de wijze waarop de verdenkingen worden geuit, zeer stelling en zonder enig voorbehoud, zonder nadere toelichting of nuance is (zie onder 1.13). De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] in dit verband onrechtmatig handelt jegens RBS. Het gebruik van persoonsgegevens van medewerkers van RBS is in dat kader, gelet op de ongefundeerdheid van de beschuldigingen, evenmin geoorloofd. De onder III (primair) en IV gevorderde geboden liggen gelet op het vorenstaande voor toewijzing gereed.
< Terug naar Beschuldiging