Beschuldiging van diefstal door werkgever

In de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, 12 december 2007, ECLI:NL:RBLEE:2007:BC0120 werd een schoonmaker ongefundeerd van diefstal beschuldigd door het bedrijf waar hij zijn werkzaamheden verricht. De schoonmaker werkte bij een bedrijf (Nivo) dat weer door Arriva werd ingehuurd. De schoonmakers hadden ook tot taak het tanken van de bussen. Op een dag is er een melding bij Arriva binnengekomen dat de schoonmaker dieselolie vanuit huis zou verkopen en dat die diesel van Arriva afkomstig zou zijn. Door een bedrijfsrecherchebureau werden camera’s opgehangen, maar die werden ontdekt en ook gestolen. Arriva beschuldigt de schoonmaker ook van de diefstal van die camera’s. De schoonmaker bleef ontkennen. Uiteindelijk kon Arriva de beschuldiging niet hard maken. De vordering tot rectificatie werd door  de rechter toegewezen.

Standpunt schoonmaker

De schoonmaker betwist dat hij zich, zoals Arriva suggereert, schuldig zou hebben gemaakt aan diefstal van dieselolie dan wel van beveiligingscamera’s. Uit het rapport van de door Nivo Noord ingeschakelde onderzoeker [derde] blijkt op geen enkele wijze dat het [eiser] is die de dieselolie zou hebben gestolen. Arriva heeft terzake ook geen aangifte jegens hem gedaan. Arriva had een eventuele diefstal van dieselolie door [eiser] ook onomstotelijk kunnen aantonen door het overleggen van de ‘persoonlijke tankgegevens’ van [eiser], die geregistreerd worden door middel van de hem ter beschikking gestelde tankpas. Het Openbaar Ministerie heeft [eiser] bovendien bericht dat hij bij gebrek aan bewijs niet (verder) zal worden vervolgd in verband met de aangifte door Nivo Noord van diefstal van de beveiligingscamera’s. Voorts betwist [eiser] dat hij een ongemotiveerde houding heeft getoond of ongenuanceerde uitspraken zou hebben gedaan. Er is nooit enige kritiek op zijn functioneren geweest.

Door in de brief van 4 oktober 2007 diverse ongefundeerde beschuldigingen aan het adres van [eiser] te uiten, maakt Arriva zich schuldig aan smaad dan wel laster en heeft zij de eer en goede naam van [eiser] aangetast. Hierdoor is immers -ten onrechte- het idee ontstaan dat [eiser] diefstal zou hebben gepleegd en dat zijn functioneren niet naar behoren zou zijn. Arriva heeft daarmee onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van het handelen van Arriva, en de daaraan verbonden vraag of Arriva enige zorgvuldigheidsnorm jegens hem heeft geschonden, is naar de mening van [eiser] de in artikel 7:611 BW opgenomen norm van het goed werkgeverschap van belang. Hoewel er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, dient aan deze norm reflexwerking te worden toegekend in de verhouding tussen [eiser] en Arriva, gezien de omstandigheid dat [eiser] reeds 17 jaar ten behoeve van (rechtsvoorgangers van) Arriva werkzaam is. Voorts handelt Arriva met het terugzenden van [eiser] naar Nivo Noord in strijd met de door haar met Nivo Noord gemaakte afspraak dat Arriva niet op onredelijke gronden van haar ’terugzendrecht’ gebruik zal maken.

Arriva dient de ten gevolge van haar onrechtmatig handelen door [eiser] geleden en nog te lijden schade te vergoeden. Deze schadevergoeding dient in de eerste plaats te bestaan uit een schriftelijke rectificatie door Arriva van de door haar geuite verdenking van diefstal alsmede de kritiek op het functioneren van [eiser]. In de tweede plaats dient Arriva

-bij wijze van reële schadevergoeding in de zin van artikel 6:103 BW- [eiser] weder te werk te stellen. Ten slotte dient aan [eiser] een voorschot op een vergoeding van de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te worden toegekend van

€ 10.000,-. Hierbij is onder meer van belang dat [eiser] sinds zijn vertrek bij Arriva minder loon heeft ontvangen, door het mislopen van de toeslag voor werken op ongebruikelijke tijden.

Verweer Arriva

Arriva stelt dat het verslag van het onderzoek dat in opdracht van Nivo Noord is uitgevoerd weliswaar geen sluitend bewijs van betrokkenheid van [eiser] bij de diefstal van dieselolie oplevert, doch het onderzoek geeft voldoende grond om te twijfelen aan de integriteit van [eiser], evenals de telefonische melding van een overbuurvrouw van [eiser]. Het vertrouwen in [eiser] is verder aangetast door de onrust die [eiser] op de vestiging van Arriva te Assen heeft veroorzaakt door uitlatingen jegens diverse medewerkers en zijn bejegening van de vestigingsmanager aldaar.

Anders dan [eiser] meent, is er geen sprake van een uitleen- of detacheringsovereenkomst in het kader waarvan hij door Nivo Noord aan Arriva ter beschikking is gesteld. De raamovereenkomst tussen Arriva en Nivo Noord dient volgens Arriva te worden gekwalificeerd als een overeenkomst van aanneming van werk. Op grond van deze raamovereenkomst is Arriva gerechtigd om Nivo Noord te verzoeken om door haar ter beschikking gesteld personeel te vervangen. Hieromtrent hoeft zij zich bij [eiser] niet te verantwoorden. Arriva heeft bovendien, gezien het hiervoor onder 4.1. gestelde, op goede gronden Nivo Noord verzocht om [eiser] niet meer in te zetten voor schoonmaakwerkzaamheden bij Arriva. Voorts kan [eiser] geen beroep doen op de in de raamovereenkomst opgenomen bepaling dat Arriva niet op onredelijke gronden van haar terugzendrecht gebruik zal maken, nu deze bepaling geen derdenwerking heeft. De gevorderde wedertewerkstelling dient daarom te worden afgewezen.

Uitgaande van een overeenkomst van aanneming van werk tussen Arriva en Nivo Noord kan er in de verhouding tussen [eiser] en Arriva geen reflexwerking toekomen aan de in artikel 7:611 BW opgenomen norm van het goed werkgeverschap. Van enig onrechtmatig handelen van Arriva jegens [eiser] is overigens geen sprake. Het enkele feit dat [eiser] onderwerp van onderzoek is geweest en verdacht wordt van betrokkenheid van diefstal is niet onrechtmatig jegens hem. Ook de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, is niet onrechtmatig.

Arriva betwist dat [eiser] materiële dan wel immateriële schade heeft geleden ten gevolge van haar handelen jegens hem. Van enige loonderving zijdens [eiser] is niet gebleken, terwijl evenmin sprake is van aantasting van de eer en goede naam van [eiser]. De verdenking van [eiser] is slechts in kleine kring bekend, te weten bij Arriva, Nivo Noord en bij de politie. Naar anderen toe is deze verdenking nimmer geopenbaard. Daarnaast stelt Arriva dat [eiser] de omvang van de door hem gevorderde schadevergoeding niet heeft onderbouwd.

Rechtbank: wel smaad; vordering rectificatie toegewezen

5.1. Ten aanzien van het spoedeisend belang bij de vorderingen van [eiser] wordt het volgende overwogen. Wat betreft de gevorderde rectificatie en wedertewerkstelling vloeit de spoedeisendheid naar het oordeel van de voorzieningenrechter voort uit de aard van deze vorderingen. Het spoedeisend belang bij de gevorderde schadevergoeding is evenwel slechts ten dele aanwezig. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij materiële schade lijdt als gevolg van het gestelde onrechtmatig handelen van Arriva, welke schade bestaat uit loonderving, doordat Nivo Noord hem minder loon -in de vorm van een toeslag voor het werken op ongebruikelijke uren- betaalt nu hij niet meer bij Arriva werkzaam is. Aangenomen mag worden dat [eiser] zijn loon gebruikt om te voorzien in zijn levensonderhoud. Een dergelijke vordering heeft naar zijn aard een spoedeisend karakter. Andere materiële schade is door [eiser] niet gesteld. Verder is omtrent enig spoedeisend belang bij het verkrijgen van immateriële schadevergoeding niets gesteld of gebleken. Voor zover de gevorderde schadevergoeding daarop is gebaseerd, dient zij derhalve aanstonds te worden afgewezen.

5.2. Niet in geschil is dat er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen [eiser] en Nivo Noord. Er bestaat echter geen arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Arriva. Arriva en Nivo Noord hebben een raamovereenkomst gesloten terzake van het leveren van schoonmaak- en technisch rijklaarmaakdiensten met betrekking tot de bussen van Arriva. De raamovereenkomst houdt onder meer in dat Nivo Noord Arriva voorziet van een lijst met (mogelijke) medewerkers en dat Nivo Noord er vervolgens voor zorgt dat door de inzet van deze medewerkers de overeengekomen diensten worden geleverd. Er is geen uitzend- of detacheringsovereenkomst gesloten voor de inzet van [eiser] bij Arriva. De werkzaamheden van [eiser] worden verricht in het kader van een overeenkomst van opdracht tot het verrichten van diensten door Nivo Noord ten behoeve van Arriva. [eiser] kreeg bij de uitoefening van zijn werkzaamheden zo nu en dan wel instructies van Arriva. Deze enkele omstandigheid maakt echter nog niet dat er sprake is van een arbeidsrechtelijke verhouding tussen [eiser] en Arriva. Hierbij dient te worden bedacht dat de werkzaamheden van [eiser] worden uitgevoerd bij en ten behoeve van Arriva, zodat het ook niet meer dan normaal is dat Arriva rechtstreeks met [eiser] communiceert over de uitvoering van de dagelijkse werkzaamheden. Omdat tussen Arriva en [eiser] geen arbeidsovereenkomst bestaat, zijn de vorderingen niet op die rechtsgrond voor toewijzing vatbaar.

5.3. Op grond van de hiervoor sub 2.4. weergegeven afspraken tussen Arriva en Nivo Noord is Arriva gerechtigd om Nivo Noord te verzoeken in het kader van de raamovereenkomst ter beschikking gestelde personeelsleden te vervangen, indien Arriva van mening is dat het betrokken personeelslid niet langer gehandhaafd kan worden bij de uitvoering van de dagelijkse werkzaamheden bij Arriva. Weliswaar is in bedoelde afspraken ook bepaald dat Arriva geen onredelijk gebruik van haar terugzendrecht zal maken, maar deze bepaling werkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter slechts in de onderlinge verhouding tussen Arriva en Nivo Noord en heeft geen derdenwerking jegens [eiser]. [eiser] kan zich jegens Arriva dan ook niet op deze bepaling beroepen. Voor zover de gevorderde toelating tot de vestiging van Arriva en de wedertewerkstelling hierop is gebaseerd, dient zij dan ook te worden afgewezen.

5.4. Thans komt de voorzieningenrechter toe aan het door [eiser] gestelde onrechtmatige handelen van Arriva.

5.4.1. [eiser] heeft zich dienaangaande onder meer beroepen op de in artikel 7:611 BW opgenomen norm van goed werkgeverschap. Vooropgesteld wordt dat deze norm niet rechtstreeks van toepassing kan zijn op de verhouding tussen [eiser] en Arriva, nu Arriva niet de werkgeefster van [eiser] is. Voor de door [eiser] bepleite reflexwerking van genoemd artikel is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook geen plaats. In haar arrest van 13 december 2006 (LJN-nummer AZ4618) heeft het gerechtshof Leeuwarden weliswaar overwogen dat aan dit artikel in uitzendverhoudingen bij de beoordeling van bepaalde concrete gedragingen van de inlener een zekere reflexwerking toekomt, maar van een uitzendverhouding is, zoals hiervoor sub 5.2. is overwogen, te dezen geen sprake. Waar in het onderhavige geval sprake is van een niet-arbeidsrechtelijke verhouding tussen partijen, bestaat er geen ruimte voor het aannemen van bedoelde reflexwerking. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat [eiser] al 17 jaar ten behoeve van Arriva werkzaam is.

5.4.2. Arriva heeft Nivo Noord bij brief van 4 oktober 2007 medegedeeld dat [eiser] niet langer welkom is op de vestiging te Assen vanwege de verdenking van diefstal van dieselolie en gebrekkig functioneren. Arriva heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk weten te maken dat de in deze brief over [eiser] geuite verdenking van diefstal gegrond is. Gezien het telefoongesprek van Arriva met de persoon die zich de overbuurvrouw van [eiser] noemde, en waarin [eiser] min of meer van diefstal van dieselolie bij Arriva werd beticht, was de verdenking van diefstal door [eiser] op dat moment niet ongerechtvaardigd. Het naar aanleiding daarvan door Nivo Noord ingestelde onderzoek heeft evenwel op geen enkele wijze de betrokkenheid van [eiser] bij de diefstal van dieselolie aangetoond. Uit het onderzoek valt kennelijk niet af te leiden dat de diefstal van dieselolie naar [eiser] kan worden herleid. Elke directe verwijzing naar eventuele betrokkenheid van [eiser] ontbreekt. Gelet op de hiervoor sub 2.2. beschreven -niet door Arriva weersproken- tankprocedure bij Arriva, had naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de eventuele betrokkenheid van [eiser] bij de diefstal van dieselolie op eenvoudige wijze kunnen worden aangetoond door onderzoek te doen naar de persoonlijke tankgegevens van [eiser]. Van een dergelijk onderzoek is evenwel niet gebleken. Ook is niet gebleken dat Arriva nader onderzoek heeft gedaan naar de bij haar binnengekomen telefonische melding. Verder is opvallend dat Arriva jegens [eiser] geen aangifte heeft gedaan van diefstal van dieselolie, hetgeen voor de hand had gelegen als Arriva hard bewijs hiervan in handen had. De conclusie moet voorshands dan ook zijn dat er na de melding van de handel in dieselolie door de vrouw, die zich de overbuurvrouw van [eiser] noemde, geen spoor van bewijs van diefstal van dieselolie door [eiser] op tafel is gekomen. Door desondanks in de brief van 4 oktober 2007 jegens [eiser] de verdenking van diefstal uit te (blijven) spreken en deze tot op de mondelinge behandeling van dit kort geding niet in te trekken, heeft Arriva jegens [eiser] gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarmee heeft zij de eer en goede naam van [eiser] aangetast. Voorts heeft Arriva naar het oordeel van de voorzieningenrechter, mede gelet op de stellige betwisting hiervan door [eiser], de verwijten terzake het disfunctioneren van [eiser], voorshands niet aannemelijk weten te maken. Deze verwijten worden slechts ondersteund door één verklaring, welke bovendien door [eiser] is betwist. Waar de verwijten terzake disfunctioneren van [eiser] voorlopig niet aannemelijk zijn gemaakt, moet worden geoordeeld dat Arriva jegens [eiser] ook in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid gehandeld heeft door in de brief van Nivo Noord van 4 oktober 2007 verwijten aan [eiser] te maken terzake van disfunctioneren. Ook hiermee heeft Arriva de eer en goede naam van [eiser] geschaad, en zij heeft [eiser] daarmee ook aanzienlijk benadeeld door hem na zeventien jaar kennelijk probleemloos functioneren zijn feitelijke werkplek en het daaraan verbonden hogere inkomen te ontnemen.

5.4.3. Deze onrechtmatige daad kan aan Arriva worden toegerekend en verplicht Arriva de daardoor veroorzaakte schade van [eiser] te vergoeden. Arriva dient dan ook de in de brief van 4 oktober 2007 opgenomen mededelingen met betrekking tot de verdenking van diefstal in te trekken en te rectificeren. De rectificatie dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te bestaan uit een brief van Arriva aan Nivo Noord en [eiser], alsmede publicatie van deze brief op het (personeels)mededelingenbord in de vestiging van Arriva te Assen, en dient de navolgende inhoud te hebben:

‘RECTIFICATIE

Bij brief van 4 oktober 2007 aan Nivo Noord heeft Arriva jegens het personeelslid van Nivo Noord de heer [eiser] de verdenking geuit van diefstal van dieselolie uit de Arriva-vestiging te Assen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden heeft bij vonnis van 12 december 2007 echter geoordeeld dat bedoelde verdenking niet is bewezen en daarom voorshands als onjuist moet worden beoordeeld.

De directie.’

5.4.4. Nu de gegrondheid van de door Arriva aan het wegzenden van [eiser] ten grondslag gelegde verdenking van diefstal en de geuite verwijten terzake disfunctioneren voorshands niet zijn komen vast te staan, terwijl [eiser] reeds 17 jaar werkzaam is ten behoeve van (rechtsvoorgangers van) Arriva, is de voorzieningenrechter van oordeel dat Arriva jegens [eiser] in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid heeft gehandeld door van haar met Nivo Noord overeengekomen terugzendrecht gebruik te maken. Aldus heeft Arriva onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld en dient zij de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden. [eiser] heeft gesteld dat hij als gevolg van het wegzenden door Arriva de door Nivo Noord tijdens zijn werkzaamheden bij Arriva betaalde toeslag voor het werken op ongebruikelijke uren misloopt. Deze stelling van [eiser] is door Arriva niet voldoende gemotiveerd weersproken, zodat voorshands van de juistheid van deze stelling zal worden uitgegaan. Deze schade dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter aldus te worden vergoed dat Arriva de sinds begin oktober 2007 door [eiser] misgelopen loontoeslagen dient te vergoeden. Deze toeslag is door [eiser] becijferd op een bedrag van circa € 200,- per maand. Gelet hierop begroot de voorzieningenrechter de geleden materiële schade vooralsnog op een bedrag van € 600,00. Dit bedrag zal dan ook bij wijze van voorschot worden toegewezen. Daarnaast dient Arriva op de voet van artikel 6:103 BW de oude toestand -van vóór de onrechtmatige daad- te herstellen, zodat [eiser] weer toegelaten wordt tot de vestiging te Assen en in staat wordt gesteld om aldaar zijn werkzaamheden te hervatten

5.5. Aan enkele van de jegens Arriva uit te spreken veroordelingen zullen dwangsommen worden verbonden voor het geval Arriva in gebreke blijft hieraan te voldoen. De voorzieningenrechter zal een maximum aan de te verbeuren dwangsommen verbinden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit kort-geding-vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

5.6. Arriva zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.

6. De beslissing

De voorzieningenrechter:

A.

veroordeelt Arriva om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de in de brief van 4 oktober 2007 aan Nivo Noord gedane mededelingen over diefstal door [eiser] in te trekken en veroordeelt Arriva om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis een brief met de navolgende inhoud aan Nivo Noord en [eiser] te zenden, alsmede deze brief op het (personeels)mededelingenbord in de vestiging van Arriva te Assen te publiceren:

‘RECTIFICATIE

Bij brief van 4 oktober 2007 aan Nivo Noord heeft Arriva jegens het personeelslid van Nivo Noord de heer [[eiser] de verdenking geuit van diefstal van dieselolie uit de Arriva-vestiging te Assen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden heeft bij vonnis van 12 december 2007 echter geoordeeld dat bedoelde verdenking van diefstal niet is bewezen en daarom voorshands als onjuist moeten worden beoordeeld.

De directie.’

bepaalt dat Arriva, zo zij niet aan deze veroordeling voldoet, een dwangsom verbeurt van

€ 250,- per dag;

verbindt aan de aldus te verbeuren dwangsommen een maximum van € 10.000,-;

B.

veroordeelt Arriva om [eiser] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis toe te laten en te werk te stellen op de vestiging van Arriva te Assen;

bepaalt dat Arriva, zo zij niet aan deze veroordeling voldoet, een dwangsom verbeurt van € 250,- per dag;

verbindt aan de aldus te verbeuren dwangsommen een maximum van € 10.000,-;

C.

veroordeelt Arriva tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 600,00 als voorschot op de door hem geleden materiële schade;

< Terug naar Beschuldiging
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden