Tenlastelegging bepaald feit: duidelijk te onderkennen concrete gedraging
Waar het gaat om het verwijt ’tenlastelegging van een bepaald feit’ moet het gaan om een duidelijk te onderkennen concrete gedraging (HR 16 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1198. Niet voldoende is wanneer het gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en niet is toegespitst op een concrete gedraging.
Art. 261, eerste lid, Sr luidt:
“Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.”
Vooropgesteld moet worden dat sprake is van tenlastelegging van een “bepaald feit” als bedoeld in art. 261 Sr, indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst.
Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het “feit” niet het gedrag van de betrokkene betreft maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, zo het wel gaat om diens gedrag, indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging. (Vgl. HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1171, NJ 2009/541.) Opmerking verdient nog dat dit vereiste niet geldt bij de – van een lichter strafmaximum – voorziene strafbaarstelling van belediging in art. 266, eerste lid, Sr.
HR: in casu geen concrete gedraging, maar bepaalde feiten
De in de bewezenverklaring voorkomende feitelijke omschrijvingen van de “bepaalde feiten” waarvan de verdachte [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op zijn website heeft beschuldigd, houden onder meer in – kort gezegd – dat “kampfbewaarster” [betrokkene 2] tijdens een bezoekuur een kind heeft verboden naar de wc te gaan, waarbij de verdachte zich afvraagt of we echt naar de praktijken van Nazi Duitsland gaan, en dat [betrokkene 3] “Nazi praktijken” erop na lijkt te houden door de ouders op alle mogelijke en ziekelijke manieren dwars te zitten om de kinderen terug te krijgen. Het oordeel van het Hof dat de verdachte aldus de eer en de goede naam van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft aangerand door tenlastelegging van “een of meer bepaalde feiten”, zoals is bewezenverklaard, is, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4 is vooropgesteld, niet begrijpelijk.
< Terug naar Strafrecht