Vrijspraak smaad bij verspreiden sexfilm
De rechtbank Overijssel heeft een 21-jarige man vrijgesproken die er van werd verdacht een filmpje te hebben verspreid via social media zonder toestemming van zijn toenmalige vriendin. In het filmpje zijn het slachtoffer en de verdachte te zien terwijl zij seksuele handelingen verrichten. Verdachte heeft een filmpje met beelden van seksuele handelingen van het slachtoffer naar één andere persoon gestuurd. Daarna is het filmpje onder verschillende personen en in brede kring verspreid. Dat haar door dit alles leed is aangedaan, is duidelijk. De vraag is echter of dit verdachte strafrechtelijk te verwijten is op basis van wat hem in deze zaak wordt ten laste gelegd. Naar het oordeel van de politierechter is dat niet het geval. Verdachte heeft het filmpje maar aan één persoon gestuurd met de bedoeling dat het niet verder zou worden verspreid. De politierechter acht daarom niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd (Rb Overijssel, 25 april 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:BZ8542).
Feiten: sexfilm met toenmalige vriendin verspreid
Verdachte heeft in de periode van 1 december 2012 tot en met 20 januari 2013, waarschijnlijk in Losser, maar in elk geval in Nederland, opzettelijk een filmpje verstuurd naar zijn toenmalige ex-vriendin [betrokkene]. Hij verstuurde het filmpje via de berichtenservice ‘WhatsApp’. Op het filmpje waren beelden te zien van seksuele handelingen tussen hem en het slachtoffer, met wie hij toen een relatie had. Het slachtoffer en verdachte waren herkenbaar in beeld. In een proces-verbaal omschrijft verbalisant de beelden als volgt: ‘Op het filmpje is te zien dat aangeefster [slachtoffer] naakt ligt op een rode laken en gepenetreerd word. Aan het einde van het filmpje is heel kort het gezicht van een jongen in beeld zijnde [verdachte]’. De beelden waren niet gemaakt om ze aan anderen te laten zien of om ze te verspreiden. Het waren privébeelden.
Behalve aan [betrokkene] heeft verdachte het filmpje ook naar het slachtoffer gestuurd. Dat was in de periode dat zij nog een relatie hadden en die handeling wordt verdachte niet verweten.
Verdachte verklaart dat hij het filmpje niet vaker en niet naar anderen dan deze twee vriendinnen heeft verstuurd. De officier van justitie gaat daarvan ook uit en het oordeel van de politierechter is dat dit vaststaat.
Verdachte verklaart samengevat dat hij het filmpje verstuurde omdat hij vermoedde dat het slachtoffer, zijn toenmalige vriendin, een ander had. Hij was boos. Hij heeft [betrokkene] echter gezegd dat zij het filmpje niet mocht verspreiden. [betrokkene] bevestigt dat en verklaart dat zij dat desondanks tóch heeft gedaan. Vanaf dat moment is het filmpje verder verspreid en naar verluidt ook op internet beland.
Geen smaadschrift
Primair wordt verdachte verweten dat hij smaadschrift heeft gepleegd. De delictsomschrijving van smaadschrift staat in artikel 261, eerste en tweede lid, Sr en de officier van justitie heeft deze overgenomen in de tenlastelegging.
Om te kunnen bewijzen dat smaadschrift is gepleegd, moet bewezen kunnen worden dat de verdachte:
a. opzettelijk
b. iemands eer of goede naam aanrandt
c. door tenlastelegging van een bepaald feit
d. met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven
e. voorzover hier van belang: door afbeeldingen te verspreiden of openlijk ten toon te stellen.
Onder ‘ruchtbaarheid geven’ als bedoeld in artikel 261 Sr dient te worden verstaan ‘het ter kennis van het publiek brengen’. Met zodanig ‘publiek’ is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld (HR 5 juli 2011, LJN BQ2009 met verwijzing naar HR 8 juli 2008, LJN BC9186).
De politierechter is van oordeel dat van het versturen van een filmpje via één ‘WhatsApp’ aan één derde, met daarbij de instructie de inhoud van dat filmpje niet verder te verspreiden, niet kan worden gezegd dat er verspreid is met het kennelijke doel ruchtbaarheid aan de inhoud van dat filmpje te geven. Om die reden kan het primair tenlastegelegde niet bewezen worden en zal verdachte daarvan worden vrijgesproken. De bespreking van de overige onderdelen van de tenlastelegging kan bij deze stand van zaken achterwege blijven.
Geen belediging
Subsidiair luidt het verwijt dat verdachte het slachtoffer heeft beledigd zoals bedoeld in artikel 266 Sr. Artikel 266 Sr stelt belediging strafbaar en omschrijft verschillende manieren waarop men een ander strafbaar kan beledigen. Daarvan is sprake als iemand een ander:
a. opzettelijk
b. heeft beledigd
c. zonder dat hij smaad of smaadschrift heeft gepleegd
d. hetzij in het openbaar (mondeling of bij geschrift of bij een afbeelding)
e. hetzij in haar tegenwoordigheid (mondeling of door feitelijkheden)
f. hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding.
De officier van justitie heeft in de tenlastelegging gekozen voor de onder d. genoemde manier van beledigen. Verdachte zou het slachtoffer ‘in het openbaar bij afbeelding’ beledigd hebben. Volgens de Hoge Raad dient onder het doen van uitlatingen ‘in het openbaar’ in de zin van artikel 266 Sr te worden verstaan dat de uitlatingen zijn gedaan onder zodanige omstandigheden of op zodanige wijze dat zij in beginsel door anderen dan degene tegenover wie zij zijn gedaan zouden kunnen worden gehoord (HR 29 juni 2010, LJN BL9108). De uitspraak van de Hoge Raad had betrekking op ‘in het openbaar mondeling’ gedane uitlatingen (iemand had iets gezegd). Naar het oordeel van de politierechter dient bij beantwoording van de vraag of verdachte, zoals is ten laste gelegd, in het openbaar heeft beledigd door een filmpje (afbeelding) te verspreiden, dezelfde uitleg aan in het openbaar gegeven te worden. In dat licht kan het versturen van één ‘WhatsApp’ naar één persoon, met de opdracht dit niet verder te sturen, niet gelden als in het openbaar gedaan. Evenmin kan bewezen worden dat verdachte, zoals ook is tenlastegelegd, heeft beledigd door via de ‘social media’ het filmpje naar derden te sturen. Hij heeft het filmpje immers naar slechts één persoon, anders dan het slachtoffer, verstuurd. Wanneer verdachte het had verstuurd naar een grotere groep personen, of het direct op internet had geplaatst, zou het oordeel van de politierechter op dit onderdeel anders hebben kunnen luiden.
Ook hier geldt dat de bespreking van de overige onderdelen van de tenlastelegging achterwege kan blijven.
Conclusie politierechter: geen smaad of belediging
Samenvattend overweegt de politierechter het volgende. Verdachte heeft een filmpje met beelden van seksuele handelingen van het slachtoffer naar één andere persoon gestuurd. Daarna is het filmpje onder verschillende personen en in brede kring verspreid. Dat haar door dit alles leed is aangedaan, is duidelijk. De vraag is echter of dit verdachte strafrechtelijk te verwijten is op basis van wat hem in deze zaak wordt ten laste gelegd. Naar het oordeel van de politierechter is dat niet het geval. Verdachte heeft het filmpje maar aan één persoon gestuurd met de bedoeling dat het niet verder zou worden verspreid. De politierechter acht daarom niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
ANDERS (in een andere zaak):
Gerechtshof Amsterdam, 17 september 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4348
Het hof is van oordeel dat het plaatsen zonder toestemming van foto’s en of filmpjes met afbeeldingen of handelingen van intieme, seksuele aard op internet, en deze te (laten) verspreiden via social media, dan wel het dreigen daarmee, in een tijd waarin van social media in brede kring en vooral door jongeren veelvuldig gebruik wordt gemaakt, een dermate ernstige inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit en de privacy van de slachtoffers, dat bij een straf niet kan worden volstaan met het enkel opleggen van een werkstraf. Het hof zal dan ook tevens een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal.