Smaad en laster tav publiek figuur
Een publiek figuur kan een forsere publicitaire tegenstoten verwachten en moet dit ook accepteren, zeker als hijzelf ook verbaal scherp uit de hoek kan komen. Bij publieke figuren zal daardoor minder snel sprake zijn van smaad en laster dan bij onbekende personen.
Beoordelingskader smaad publiek figuur
In artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is het recht op vrijheid van meningsuiting opgenomen. Iedereen is vrij of zijn om haar mening te geven.
Bij de vraag waar de grens van die vrijheid ligt, dient het toetsingskader gevonden te worden in het Nederlandse recht, waarbij de uitleg van de relevante bepalingen mede gezien moet worden in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). Een voorwaarde voor inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting is blijkens vaste rechtspraak van het EHRM dat de inperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Eveneens volgens vaste rechtspraak van het EHRM kan die noodzaak niet snel worden aangenomen indien de uitingen in de media worden gedaan en als bijdrage aan het publieke debat kunnen worden beschouwd. Voorts geldt dat er in een democratie in beginsel ook ruimte moet zijn voor uitlatingen die kwetsen, choqueren of verontrusten, en dat in een democratie uit het kwetsende karakter van bepaalde uitlatingen niet te snel een rechtvaardiging voor een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting worden afgeleid. Dit geldt – nog steeds naar vaste rechtspraak van het EHRM – te meer indien de uitingen publieke personen betreffen (Gerechtshof Amsterdam, 17 april 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5198).
Publiek figuur moet zich meer laten welgevallen
Een publiek figuur moet zich meer laten welgevallen dan een niet-publiek figuur. De schending van iemands reputatie kan pas als een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 8 EVRM worden aangemerkt, als de inbreuk zo ernstig is dat deze het genot van het recht op respect voor het privéleven belemmert. Hierbij dient tevens te worden gekeken naar de mate waarin de schending van de persoonlijke levenssfeer aan de eigen acties van betrokkene zijn toe te schrijven. Ten slotte moet aandacht worden besteed aan de wijze waarop de informatie is verkregen (Rb Amsterdam, 31 augustus 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:5438).