Boek gebaseerd op leven een veroordeelde en deels fictie is nog geen smaad
Wanneer een boek feiten bevat en in het proloog verwijst naar een door een ander gepleegd strafbaar feit, maar voor het overige is gebaseerd op fictie, levert in de omstandigheden van het geval dit nog geen smaad op. Met name is van belang dat de klager ooit is veroordeeld voor de voorbereiding van een moord en hij een verleden in de escortbranche. Volgens het hof moet de klager daarom meer kunnen incasseren en is er minder snel sprake van smaad (Gerechtshof Amsterdam, 18 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1903).
Feiten
Klager is in 2012 veroordeeld wegens voorbereiding van moord op een concurrent van klager in de escortbranche. Deze veroordeling was mede gebaseerd op heimelijk gemaakte filmopnamen van een gesprek tussen klager en een (vermeend) huurmoordenaar, welke ook op de Nederlandse televisie werden uitgezonden in een programma van beklaagde onder b. Tot daadwerkelijke moord kwam het niet. De zaak heeft de nodige media-aandacht gekregen. In 2013 verscheen van beklaagde onder a. het boek “[het boek]” in de serie Mobiele Misdaad Brigade (verder: het boek). Hiervan bestaat ook een Engelstalige vertaling. De proloog (p. 13) verwijst expliciet naar voormelde feiten. Volgens een “ambtsedige verklaring van de auteur” op p. 7 van het boek bevat het boek: “sporen van inspiratie door ware gebeurtenissen zoals die in de loop van de tijd geopenbaard zijn. (…) De auteur heeft daarnaast voor zijn recht op dichterlijke vrijheid gekozen om een hoofdzakelijk gefictionaliseerd boek te scheppen waarin sommige personen zich terecht niet zullen herkennen. In het andere geval drukt non-fictie er een zware stempel op. In feite is er dus ook sprake van “faction.” In het boek wordt daadwerkelijk een moord gepleegd. Het personage dat de moord laat plegen heeft de naam van klager, en wordt, zoals in het klaagschrift gesteld: “in verdenking gesteld van een breed scala aan misdrijven en andere onsmakelijkheden”. Onmiddellijk na verschijning is het boek door de uitgever uit de handel genomen, naar aanleiding van klachten van klager.
Beoordelingskader smaad in boek en film
Het beklag raakt aan het in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting. Bij de vraag waar de grens van die vrijheid ligt, dient het toetsingskader gevonden te worden in het Nederlandse recht, waarbij de uitleg van de relevante bepalingen mede gezien moet worden in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof van deRechten van de Mens (EHRM). Een voorwaarde voor inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting is blijkens vaste rechtspraak van het EHRM dat de inperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Eveneens volgens vaste rechtspraak van het EHRM kan die noodzaak niet snel worden aangenomen indien de uitingen in de media worden gedaan en als bijdrage aan het publieke debat kunnen worden beschouwd. Voorts geldt dat er in een democratie in beginsel ook ruimte moet zijn voor uitlatingen die kwetsen, choqueren of verontrusten, en dat in een democratie uit het kwetsende karakter van bepaalde uitlatingen niet te snel een rechtvaardiging voor een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting mag worden afgeleid. Dit geldt – nog steeds naar vaste rechtspraak van het EHRM – te meer indien de uitingen publieke personen betreffen.
Met betrekking tot de toepassing van voormelde algemene uitgangspunten op beledigende uitlatingen in een roman, heeft het EHRM in zijn uitspraak van 22 oktober 2007, NJ 2008, 443 (Lindon c.s. tegen Frankrijk) onder meer overwogen dat deze vallen onder de reikwijdte van artikel 10 EVRM. Het EHRM overwoog voorts dat, bij de beoordeling of een inperking noodzakelijk is in een democratische samenleving, in acht moet worden genomen dat het lezersbereik van romans doorgaans kleiner is dan dat van de pers.
Het boek waarover het EHRM in die zaak oordeelde, stelde nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van Jean-Marie Le Pen aan de orde voor een racistische moord, gepleegd door een van zijn aanhangers. Aan het boek lagen waargebeurde feiten ten grondslag, maar deze waren vermengd met fictie. Het EHRM oordeelde dat van een roman met herkenbare personen en gebeurtenissen kan worden verlangd dat de gewraakte passages een voldoende feitelijke basis hebben. Hoewel het overwoog – kort samengevat – dat de schrijver zich mocht bedienen van overdrijving of zelfs van provocatie, en dat van Le Pen een groot incasseringsvermogen gevergd kon worden, kon de veroordeling door de Franse rechter (tot een geldboete) de toets van het EHRM doorstaan:
“to liken an individual, though he be a politician, to the ‘chief of a gang of killers’, to assert that a murder, even one committed by a fictional character, was ‘advocated’ by him, and to describe him as a ‘vampire who thrives on the bitterness of his electorate, but sometimes also on their blood’, ‘oversteps the permissible limits in such matters.”
Hof: geen smaad
Het personage met klagers naam figureert in het boek blijkens de aangifte onder meer als escortbaas en als opdrachtgever tot een huurmoord die in scène gezet zou zijn door beklaagde onder b. Daarnaast wordt het personage, aldus de aangifte, neergezet als: seriemoordenaar van prostituees en concurrenten,cop killer, een perverse, vieze man met psychische stoornissen (waaronder coprofagie), met smerige zaakjes, die fooien betaalt als salaris, en opdrachtgever tot moord op een officier van justitie.
Dit zijn op zichzelf aantijgingen die in een strafrechtelijke procedure tot bewezenverklaring van smaad, laster en belediging zouden kunnen leiden.
Gelet op de hiervoor aangehaalde rechtspraak van het EHRM is weliswaar niet ondenkbaar dat de strafrechter een veroordeling van beklaagde onder a. een noodzakelijke inperking zou oordelen van diens recht op vrije meningsuiting; zeker is dat echter allerminst. Immers, van klager zal, gegeven zijn verleden in de escortbranche en zijn onherroepelijke veroordeling voor de voorbereiding van moord op een concurrent, een flink incasseringsvermogen gevergd kunnen worden.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is het strafrecht een uiterste middel ter handhaving van de rechtsorde dat slechts moet worden ingezet indien het algemeen belang dat vereist. Dat geldt te meer waar het gaat om inperkingen van de vrijheid van meningsuiting, nu strafrechtelijke vervolging – ook indien deze niet zou leiden tot een veroordeling – een chilling effect kan hebben op de vrijheid van meningsuiting van beklaagde onder a.
Bij de weging van het belang van strafvervolging speelt een rol dat het boek naar aanleiding van klachten van klager onmiddellijk na publicatie door de uitgever uit de handel is genomen, hetgeen een stevige contra-indicatie vormt voor de noodzakelijkheid van toepassing van het strafrecht.
Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen met betrekking tot het van klager te verwachten incasseringsvermogen enerzijds, en de geringe mate van verspreiding van het boek anderzijds, ziet het hof voor toepassing van het strafrecht in dit geval te weinig plaats.